Afbeelding met tekening

Automatisch gegenereerde beschrijvingimage012.jpg

 

(c) Laurentii.be

 

Genealogie Laurentii

Ad laurum non aurum

Inhoud

Blog

Documenten

Foto's

Gezinnen

Stamboom

Startpagina

Thematisch

Verhalen

Verwante families

 

Voetnoten

 

1 Geneviève van Massemen was een dochter van ridder Gerard van Massemen (1255-1326) en Elisabeth van Maldeghem (1262-1328). Massemen is een deelgemeente van Wetteren. De familienaam werd in de adellijsten in het Frans ook geschreven als “de Masmine

2 Bronnen o.m. “Généalogies de quelques familles des Pays-Bas”, 1774 en elders vermelde genealogische naslagwerken van o.m. de Franse adel.

3 De Engels-klinkende naam Lauwereyns (“Lawrence”) werd in deze periode ook vermeld als Lauwers en Lauwaerts, terwijl de Franse geschiedschrijvers de familienaam als “Laurin” boekstaafden. Dit is de periode waarin de “Slag der Guldensporen” en de Brugse metten plaats vonden.

4 zie o.m. Jacobi Muevin in “Chronicon Jacobi Muevin. Corpus chronicorum Flandriae.”, bewerkt in 1841 door Jean-Jacques de Smet, en Gilles le Muisit, “Chronique et annales de Gilles le Muisit, abbé de Saint-Martin de Tournai.

5 Herkenbaar samengevat in een overgeleverde uitspraak van een Engelse plattelandsbewoner in 1381: “When Adam delved and Eve span, who then was a gentleman?” om het onderscheid tussen adel, vrije mannen en lijfeigenen te contesteren (Bron: Rodney Hilton in “Bond men made free: medieval pesant movements and the English rising of 1381”, 1973.).

6 Ter vergelijking: opbrengstratio’s van 100-1 of meer zijn in de 21e eeuw niet ongewoon (Bron: Wikipedia).

7 Dante Alighieri plaatste Clemens V in de hel in het eerste deel van La Divina Comedia.

8  Tijdsgenoten en nakomelingen zouden de vlucht nemen naar het hertogdom Brabant en kwamen onder meer in de omgeving van Mechelen terecht.

9 Dit is althans een gangbare verklaring. Sommige historici verwijzen naar de uitbarstingen van een Indonesische vulkaan op het eiland Lombok, ten oosten van Bali, in 1257, 1268, 1275 en 1284 als mogelijke oorzaak.

10 Naar verluid was zijn vader gesneuveld tijdens de Guldensporenslag. Hij woonde in Veurne en in de omgeving van Brugge.

 

image004.jpg

© Foto’s Patrik Lauwens, Brugge, 1985 – Ets “Oude man in lompen” van Salvator Rosa (1615-1673) onder Publiek Domein. – Familiewapen van Massemen onder Creative Commons licentieCC BY 3.0 (Jimmy44).

 

Voorouders  - Lauwereyns - van Massemen, 1320 Brugge

Arnold Lauwereyns image013.gif werd geboren omstreeks 1295 in Brugge als zoon van ridder Nn.  Lauwereyns  image013.gif. Hij  was ridder en huwde omstreeks 1320 in Brugge met Géneviève van Massemen 1 (de Masmine).

 

 

Ouderlijk gezin: Lauwereyns, 1295, Brugge

 

Kinderen uit dit gezin:

 

·         Laurent Lauwereyns image013.gif werd geboren omstreeks 1320 in Brugge.

 

Arnold en Géneviève in bewogen tijden

 

Ingrijpende gebeurtenissen grepen plaats in het leven van Arnold. De grote hongersnood in 1315-1317 was er één van, toen hij als kind en jonge man opgroeide. Deze wordt hierna beschreven. Toen hij volwassen werd, kwam de maatschappelijke orde onder druk in het graafschap Vlaanderen. De ongelijkheid tussen de standen werd in vraag gesteld, vrijgevochten Vlamingen kwamen in opstand, en er was zelfs sprake van iets wat naar een democratisch model neigde. Het bestel daverde op z’n grondvesten en dat was niet verstoken van gruwel zowel langs de zijde van de ‘laaggeborenen’ die weinig of geen rechten hadden en vochten voor een menswaardig bestaan, bij de groeiende zelfbewuste middenklasse van nieuwe rijken die meer inspraak eisten, en bij de behoudsgezinde ‘hooggeborenen’ die dit niet over zich heen wilden laten gaan.

 

De verhouding tussen kerk en staat was ingrijpend veranderd in het door Frankrijk overheerste gebied. Filips de Schone had de Roomse paus Bonifatius VIII in september 1303 ontvoerd, nadat deze de Franse koning had proberen te excommuniceren, en liet hem vervolgens doodmartelen. Elf maanden later installeerde de Franse koning zijn jeugdvriend Bertrand de Goth, de aartsbisschop van Bordeaux, als paus Clemens V in Tours en in 1309 in Avignon. Hij zette daardoor de Kerk naar zijn hand. En daar hield de machtswellustige koning het niet bij.

 

Hij startte in juni 1306 de vervolging van Joden binnen zijn rijk, vermoordde hen, en eigende zich hun bezittingen toe. In oktober 1307 startte hij met het opdoeken van de Tempeliersorde en eigende hij zich hun bezittingen toe. In de commanderij van de Tempeliers in Ieper werden 23 tempeliers vermoord. Marionet paus Clemens V liet het allemaal toe.

 

In het hertog Brabant vonden tempeliers hun toevlucht in de Johannieterorde, en ook in Castilië, Navarra, Aragon, Engeland en de landen van het Heilig Roomse Rijk ontsnapten leden van de orde, onder bescherming van lokale vorsten, aan de moordpartij. De koning van Portugal richtte eigenhandig een nieuwe orde op “Ordem de Cristo” om hen uit de klauwen van de Franse “antichrist” koning en paus7 te houden.

 

Heel Europa keek verbaasd toe tot het schouwspel in maart 1314 werd afgesloten met de executie van grootmeester Jacques de Molay op het Jodeneiland in Parijs. Velen geloofden dat de vloek die de grootmeester bij zijn executie had uitgesproken over de Franse koning en de paus er de oorzaak van was dat paus Clemens V op 20 april 1314 kwam te overlijden, gevolgd door het overlijden van de Franse koning op 29 november 1314.

 

 

De volksrevoluties tussen 1323 en 1328

 

In het graafschap Vlaanderen vonden er volksrevoluties plaats in Nieuwpoort, Broekburg, Sint-Winnoksbergen, Veurne, Kassel, Grevelingen, Belle, Roeselare en andere plaatsen tussen 1323-1328, tegen de schepenen in burggraven van de kasselrijen. Adellijke kastelen gingen in vlammen op, edellieden werden vervolgd en vermoord.

 

De Vlaamse graaf Lodewijk van Nevers was als nieuwe Dampierre aangetreden en werd gehaat omdat hij nieuwe buitenproportionele Franse belastingen, zogenaamde herstelbetalingen voor de oorlogsschade die Frankrijk had geleden sinds 1302, probeerde te innen terwijl hij zelf een liederlijk en kwistig leven leidde. Door zijn Franse opvoeding had hij bovendien weinig affiniteit met Vlaanderen.

 

Zijn baljuws gingen bij wijlen meedogenloos te keer, zoals baljuw de Klercke8 in Nieuwpoort en ridder Jan van Bergen in Gistel die vermeende rebellen aan de galg brachten of radbraakten. Polderboer en Brugs buitenpoorter Nikolaas Zannekin10 was één van de aanvoerders van de rebellie die voornamelijk bij boeren, vissers, wevers en vollers bijval genoot. Jacob Peyt was een andere leider, een door het volk gekozen hoofdman uit Sint-Winnoksbergen en Hondschote.

 

Aan de zijde van graaf Lodewijk van Nevers vonden we bij zijn tocht naar Vlaanderen in 1324 de ridders de Verrières en Rogier van Saemslagh. De laatste familie had banden met Lauwereyns van Diepenhede. Rogier had Lodewijk van Nevers mee opgevoed. Lodewijk kon rond de kerst van 1324 niet verblijven in de waterburchten van Wijnendale en van Male, want die werden door rebellen bezet. Daarom ging de reis naar het Gravensteen van Gent. In Brugge was de graaf niet welkom, al was hij er in oktober 1322 nog met de nodige égards verwelkomd tijdens een Blijde Intrede. Dat was vóór de nieuwe Franse koning Karel IV haast onmogelijke eisen had gesteld. Meer nog, Brugge weigerde op dat moment bij monde van meester-makelaar en democratisch verkozen burgemeester Willem De Deken nog langer belastingen te betalen. Van het Gravensteen verhuisde Lodewijk zijn hof naar de niet zo lang voltooide Lakenhalle van Ieper. Lodewijk vreesde voor opstand in Kortrijk en spoedde er zich naartoe met zijn ridderleger.

 

Het werd een smadelijke nederlaag en Willem De Deken voerde de graaf af in gevangenschap, op een ezel, naar Brugge. De ridders de Verrières en Rogier van Saemslagh waren gedood, en zijn bondgenoten Jan van Namen, Robrecht van Kassel en bisschop d’Auxonne hadden hem in de steek gelaten en waren naar Gent gevlucht. De Brugse burgemeester Van Harelbeke volgde Willem De Deken op en bood graaf Lodewijk de vrijheid nadat de stad door Karel IV werd afgesloten van de handel. De Brugse opstand leek even abrupt te eindigen als deze was begonnen in maart 1326. Maar dat was zonder de rancune van de heersende klasse gerekend.

 

Er werden opnieuw ondraaglijke voorwaarden gesteld tot overgave. Willem De Deken nam opnieuw het voortouw in het verzet. Paus Johannes XII, op de hand van de Franse koning, kondigde in april 1327 een Interdict uit over Vlaanderen. Priesters mochten er geen communie meer geven, geen laatste sacramenten, geen huwelijken inzegenen. De Vlaamse priesters moesten in de praktijk voor of tegen de revolutie kiezen. Dorpspriesters en minderbroeders waren vaak uit hetzelfde milieu als de boeren afkomstig en waren daardoor de opstand genegen. Boerenrevoltes, vaak geïnspireerd op wat zich in Vlaanderen afspeelde tijdens de zogenaamde “Kerelsopstand”, kwamen ook voor in het graafschap Artesië (Artois), in het bisdom Kamerijk en in het prinsbisdom Luik. Dat maakte over heel Europa de heersende klasse ongemakkelijk.

 

Het Brugse stadsleger voerde een raid uit op Aardenburg toen men daar het koninklijk gezag dreigde te herstellen en de meest prominente poorters werden er geëxecuteerd. De revolutie kreeg een grimmig en gewelddadig karakter. De kroning van Filips VI van Valois tot Franse koning in 1328, nadat Karel IV was overleden, kondigde een bloedige vergelding aan tegen de Vlaamse opstandelingen.

 

Hoe Arnold Lauwereyns dit alles doorstond is niet met zekerheid geweten. We weten dat Arnold de laurierboom in sinopel toevoegde aan het familiewapen van de drie merlettes en daardoor afstand nam van het schild dat de Lauwereyns van Diepenhede hadden gevoerd. De kleur van de achtergrond van de zwanen veranderde van zwart naar de ondergrondlaag keel (rood). Voor de wijziging van de achtergrondkleur is er ook een heraldische mogelijke verklaring. Mogelijk was men niet meer zeker van de oorspronkelijke kleur, en was de bovenlaag inmiddels dermate afgeblot op het bestaande schild, dat de onderlaag rood werd overgenomen in combinatie met de zilveren merlettes.

 

Afbeelding: merk de lelie in het familiewapen van de aangetrouwde familie van Massemen/de Masmine bij Robert de Masmines (1385-1430). Op basis van de kenmerken kunnen we zowel een grafelijk Vlaamse als Maria verering aannemen. De klauwende gouden leeuw op de azuur achtergrond vormde ook het gemeentewapen van Massemen (Bron: Van Rietstap). De lelie was in eerste instantie een symbool van de maagd Maria. Onze-Lieve-Vrouw had een grote symbolische waarde in het graafschap Vlaanderen, niet enkel voor het Franse koningshuis sinds de kroning van Clovis in 481. In een rode kleur wees ze op een overwinnende kracht en recht. In het wit gaf ze de zuiverheid aan van Maria. De drie bladen verwezen naar de Heilige Drievuldigheid, met de dwarsliggende band als bindende factor voor Maria. Het Franse koningshuis hanteerde een gouden lelie. Die kwam in onbruik na de Franse revolutie.

 

Alleszins behoorde zijn vader, netjes weggeschreven uit de Franse geschiedschrijving, niet tot de bevoorrechte Franse patriciërsklasse die omstreeks 1297-1300 door de Franse koning aan het roer werd gezet in steden als Brugge.

 

De naam van Arnolds vader werd verzwegen (vermeld als “Nn.” of non-nommé, niet genoemd) in de genealogie van de Franse adel.  De niet-vermelding leek bewust en had te maken met een vermeende disloyauteit van Arnolds vader tijdens het toenmalige conflict met leenheer Frankrijk3. Maar de grootvader was bekend, met name ridder Jan Lauwereyns, een zoon van ridder Odin Lauwereyns van Diepenhede.

 

 

De grote hongersnood van 1315-1317

 

Arnold Lauwereyns huwde Geneviève van Massemen kort na de grote hongersnood in de Lage Landen (1315-1317) die ook Brugge trof. Na een lange periode van welvaart speelde het natte weer in de voorjaren van 1315 en 1316 de stad parten. De plotse klimaatverandering kwam er na een vulkaanuitbarsting van de Tarawera aan de andere kant van de wereld in Nieuw-Zeeland, het land van de Maori’s, waardoor massa’s rook en puin zich in de stratosfeer verspreidden en het zonlicht temperden over grote delen van de aarde9. Er waren misoogsten die pas in 1317 een keerpunt kenden. Het was een periode gekenmerkt door extreme criminaliteit, ziekte en massasterfte. Er was zelfs sprake geweest van kannibalisme en kindermoord. Vermogende Brugse families ontsnapten meestal aan de hongerdood omdat ze meer reserve hadden bij stijgende voedselprijzen.

 

Levensmiddelen waren vóór de hongernood al schaarser geworden. Sinds 1280 was de opbrengst van tarwe aan het dalen en moesten marginale gronden in gebruik worden genomen om aan de behoeften van de bevolkingstoename te voldoen. In cijfers uitgedrukt was de opbrengst van een graankorrel herleid tot 2-1 (waarvan één korrel moest dienen voor het zaaien voor het volgende jaar), terwijl dit voorheen 7-1 was geweest6. Voor 1315 was er al een onmiskenbare verandering van de weerpatronen merkbaar tijdens het zogenaamde “klimaatoptimum” die vanaf 1310 al tot meer extreme weersomstandigheden leidde. In 1305-1306 waren er al strenge winters en natte zomers geweest, en vanaf 1313 waren de zomers koud en nat. Deze periode was ook gekenmerkt door een sterke bevolkingstoename en dus meer monden om te voeden. De rampjaren 1315-1317 uitten zich in strenge winters, een nat voorjaar en regenachtige zomers met lagere temperaturen waardoor het graan onvoldoende kon rijpen. De voedselprijzen stegen, mensen zochten eetbare wortels, planten, grassen, noten en boomschors om zich te kunnen voeden. Er werden kikkers gegeten en honden.

 

Door de nattigheid was er ook een groot gebrek aan stro en hooi, dus minder eten voor het vee. Vlees werd geconserveerd met zeezout, maar ook dat was moeilijk te verkrijgen (in Engeland kwam het droogproces in het gedrang en zout uit veen branden lukte evenmin door de lange regenperiodes). Er brak miltvuur uit onder de varkens, schapen kregen wormparasieten en het lammerseizoen mislukte. Opgehokte kippen, duiven, ganzen en konijnen stierven de hongerdood. Er waren minder eieren, de wolprijzen piekten door een tekort aan schapenwol, melk, boter en vet werden schaars.

 

De Fransen probeerden overigens in het najaar 1315 onder Lodewijk X om Vlaanderen binnen te vallen, maar de doorweekte velden vormden een obstakel. Om te vermijden dat hun voedselvoorraad in Vlaamse handen zou vallen, werd deze in brand gestoken (…). Het leger trok zich terug in 1316.

 

Tijdens de hongersnood werden in Brugge 2000 lijken op kosten van de stad in een massagraf gegooid. In Ieper ging het om 2800 doden. Boeren slachtten hun trekdieren, het zaaigoed werd soms opgegeten. Ziekten als longontsteking, bronchitis, tuberculose sloegen hard toe. Naar schatting overleed 10 tot 25% van de bevolking. In de zomer van 1317 werd een goede oogst binnengehaald, maar er was te weinig ingezaaid. 1317 -1318 bracht een strenge winter waarin veel dieren stierven en dat was ook zo in 1321-1322. Pas in de periode 1322-1328 werd de voedselbevoorrading volledig hersteld.

 

image003.jpg image004.jpg

Afbeeldingen: stadhuis Brugge

 

Sociale klassen in het graafschap Vlaanderen

 

en kroniek in 1316 van abt Jacob van Muevin4 beschreef de Vlaamse bevolking in verschillende klassen: potentes (machtigen), nobiles (adel), divites (rijken), mediocres (middenklasse, ook mediani, medii) en pauperes (armen). De laatste categoriën behoorden tot het gepeupel of het “gewone volk” tegenover hen die de macht hadden, ook wel eens benoemd als de “patriciërs” van de stad. Het is een opdeling van de klassen in een stad als Brugge die we ook terugvinden in andere steden als Doornik, waar de klerk Gillis de Muisit in 1307 de bovenste klasse beschreef als de “magnis” (heersers, ook wel gubernatores, cives en majores civitates) tegenover de “mediocribus” en de “parvis” die door de heersers onder de duim moesten worden gehouden. De kroniekschrijvers van het begin van de veertiende eeuw waren zich welbewust van de sociale diversiteit in de stad, en de meesten sympathiseerden onmiskenbaar met de heersende klasse. Dat was zeker zo wanneer sociale onrust aan bod kwam, en die was er in deze periode van sociale ontvoogding naarmate het feodale stelsel van lijfeigenschap afbrokkelde. Al in 1270 schreef Thomas Aquinas over drie klassen in zijn “Summa Theologica”: “suppremi” (heersers, patriciërs), “medii” (een vrije middenklasse) en “vilis populus” (de laagste sociale klasse). De gelijkenissen met de Romeinse stedelijke bevolking zijn niet veraf, al sprak men daar ook nog van de “slaven”, perfect vergelijkbaar met lijfeigenen in de vroege middeleeuwen. Het is wel eens wat anders dan de opdeling in religieuzen, krijgers, adel, ambachtslui, handelaars en armen, burgers en poorters, die we in onze schoolse geschiedenis van de middeleeuwen kregen voorgeschoteld.

Prent: oude man in lompen, 1650. Een tijdloos beeld.

 

Het gepeupel of ‘gewone volk’ werd ook wel eens bestempeld als de “krijsers” of “krijters” omdat ze hun misnoegdheid vaak op die manier uiten. Zij konden op sympathie rekenen van de klerk Jacob van Maerlant in Damme aan het eind van de 13e eeuw omdat hij oog had voor hun morele en politieke grieven tegenover de patriciërs en de clerus (en in het verlengde daarvan rechtsgeleerden en klerken die hen naar de mond praatten). De meeste geschiedschrijvers uit die tijd dienden het belang van hun broodheren en lieten een denigrerend beeld na van het gepeupel.

 

Ambachtslui verenigden zich in gilden en hanteerde solidariteitsprincipes, en het gewone (“gemeen”) volk wist zich ook wel eens te verenigen in belangengroepen, (ghe)meenten (“mentucht”) of communes om voor hun rechten op te komen of zamelde gelden in (“bus”) om dat te bewerkstelligen (een middeleeuwse variant van “crowdfunding”). Onrecht had niet zelden te maken met broodprijzen, belastingen en klassejustitie.

 

Ook op het platteland was er die sociale opdeling5. Jacob van Maerlant beschreef het treffend in zijn “Strophische gedichten”: “Twee woorde in die werelt sijn, dats allene ‘mijn’ ende ‘dijn’. Mocht men die verdriven, pais ende vrede bleve fijn; het ware al vri, niemen eighijn. Manne metten wiven. Het ware ghemene tarwe ende wijn.” . Eén van de grootste politieke tegenstellingen was die tussen een “sociaal” en een “liberaal” gedachtengoed. In essentie ging het vaak om de tegenstellingen tussen arm en rijk, tussen macht en onmacht, en de ongelijkheid die daardoor ontstond. De antwoorden lagen in verantwoording opnemen (en ter verantwoording kunnen geroepen worden), in participatie en in vertegenwoordiging als bouwstenen voor een laatmiddeleeuws samenlevingsmodel.