Afbeelding met tekening

Automatisch gegenereerde beschrijving

 

© Laurentii.be

 

Genealogie Laurentii

Numquam solus incedes

Inhoud

Blog

Documenten

Foto's

Gezinnen

Stamboom

Startpagina

Thematisch

Verhalen

Verwante families

 

Voetnoten

 

1 De ouders werden vermeld in de telling van de pratikerende katholieken te Langemark op 16 juni 1610.

2 textielbewerker

3 Zie verhaal Passendale     

4 Zie verhaal 1469

 

image002.jpg

© Kaartbewerking uit private collectie Laurentii.be, 2012

 

Verhalen1645  - Maillaert Lauwers, soldaat van de kasselrij te Ieper

Maillaert Lauwers werd op 21-jarige leeftijd ingeschreven op de lijst van keurlingen (soldaten of voetvolk) in de Kanselrij te Ieper. Het ging om een lijst van 'weerbare mannen' die werden opgeroepen door de baljuw en de schepenen van Ieper, "ten dienste van syne majesteyt in 't quartier van Bergen Sunte Wynocx".

Maillaert Lauwers was vermoedelijk een zoon van Maillaert Lauwers, afkomstig van Langemark, en Sabine Oinot afkomstig van "Termes in Litsenbourch"1. Keurling Maillaert was parmentier2 te Langemark. Hij werd bewapend met een musket en ontving een dagloon van 22 schellingen. Zijn ouders waren blijkbaar vrij welstellend, want zij hadden, althans volgens de melding van 1610, een meid die Margritte Françoise (van Termes) heette, knechten Paul Gibener (van Langemark) en Hans, een zoon van een Duitser gestorven in Oostende. De keurling wordt enkele jaren later opnieuw vermeld in de lijst van weerbare mannen te Hondschoote, wonende "Zuithoeck" (Zuidhoek) en uitgerust met een "busse" en een "rapier".

In de lijst van een compagnie keurlingen van 10 juli 1637, vonden we al een naamgenoot terug.

Een compagnie bestond uit een kapitein, een vaandrig of "alpheris" met supporteur, twee sergeanten, een tamboer of trommelslager, en 120 soldaten. De lijst werd samengesteld in opdracht van de Raad van Vlaanderen, op bevel van de landvoogd, en burgemeester Zeghers van Roeselare nam de honeurs waar. Het opstellen van de lijst kaderde in de strijd van de landvoogd der Zuidelijke Nederlanden tegen de Verenigde Provinciën en de Fransen. Deze laatsten hadden zich in 1635 immers voorgenomen de Spaanse Nederlanden onder zich te verdelen. De kapitein van de compagnie was Jonkheer Hinderic de Longheville, de vaandrig Jonkheer Joos Lamsaen, de sergeanten heetten Mathijs Hoed en Gherard Janssen. Pieter Lauwers werd ingeschreven als keurling ("cuurlyng"). Zijn precieze leeftijd of afkomst werd niet vermeld, wel dat hij werd bewapend met een "vierroer Rapiere gheestimert iijj Lbs". Een vierroer of kortweg "roer" was een geweer met vuursteen, soms ook "snaphane" genoemd. Een rapier was een degen.

In de lijsten van de compagnie keurlingen van 1625, opgemaakt te Roeselare, en van 1632, kwamen geen Lauwers vermeldingen voor.

Eerder, in augustus 1605 komt Joris Lauwers voor in de lijst van de weerbare mannen (monsteringrollen) van een compagnie voetvolk in de Kasselrij van Ieper. Deze Joris Lauwers werd met zijn gezin vermeld in de volkstelling van Passendale in 16153. Dit is net na de val van Oostende, een van de laatste bolwerken van de hervormden in de Zuidelijke Nederlanden na de Reconquista van Farnese. Vrijbuiters maakten van daaruit het platteland onveilig met hun strooptochten. De herbevolking van de door de godsdienstoorlogen grotendeels verlaten streken, kwam terug op gang. Slechts een fractie van de nieuwe bevolking bestond uit autochtone inwoners of hun kinderen die er ook vóór de godsdienstoorlogen hadden gewoond. Vooral de vele immigranten uit Picardië en Artesië vallen op. De kapitein van de compagnie was jonkheer Jacques De Vooght, heer van Rolleghem (Zonnebeke, waarvan een deel behoorde aan de Augustijnenabdij). In de raad vinden we ook jonkheer Philips van Steelandt, een met Lauwers verwante familie te Brugge. We kunnen aannemen dat de families Lauwers 'autochtoon' waren in Ieper. Dit blijkt ondermeer uit haardtellingen tot twee eeuwen voordien4.

 

image008.gif

Afbeelding: de kasselrijen in de 17e eeuw in de omgeving van Ieper (centraal gelegen in het Graafschap Vlaanderen)

 

Joris Lauwers, vermeld als "van Boesynghe" (Boezinge, een gehucht) in de lijst van augustus (en Lauwers in de lijsten van september 1606 en januari 1606), werd beschreven als "dik behaard op het hoofd, en bruine baard", vooraan in de vijftig, en wonende te Wyelken (gehucht bij Ieper op de weg naar Zonnebeke). Als wapen droeg hij een roer, ook vierroer of lontroer, een geweer met vuursteen of lont. De luitenant van de compagnie was jonkheer Jacques Dausel, heer van Bailleul Cornaille. De sergeant van de roerdragers was Guillaume Lahay, ook Lahau genoemd op 24 september en 14 oktober, of Lehault in de lijst van 22 november 1605. De soldij van Joris bedroeg 9 pond tournois per maand van 30 dagen.