image002.jpg

© Laurentii.be

 

Genealogie Van Praet

Hoe hoger geëerd,

hoe hoger van weerd.

Inhoud

Blog

Documenten

Foto's

Gezinnen

Stamboom

Startpagina

Thematisch

Verhalen

Verwante families

 

image005.jpg

 

Verhalen  - 1772 – François Van Praet, lid van de Sint-Jorisgilde te Brugge

François Van Praet werd geboren op 16 juni 1759 als zoon van de Brugse drukker Joseph Van Praet. Hij werkte in het ouderlijk bedrijf en doorliep daarna een niet onaardige politieke en ambtelijke loopbaan. In 1772, pas 13 jaar, werd hij lid van de Sint-Jorisgilde. In 1778 kwam daar het lidmaatschap bij van de Sint-Sebastiaansgilde en van de gilde op Sint-Kruis. In 1783 trok hij met gildebroeders, onder wie zijn vader en zijn jongste broer, met de Sint-Jorisgilde naar Aalst voor een schuttersfeest, in 1783 naar Kortrijk, in 1785 weer naar Aalst, terwijl hij in 1784 op de schuttersfeesten in de eigen gilde aanwezig was. In 1786 werd hij "zorger" in de Sint-Jorisgilde en in 1788 confrater van de Kunstacademie.

 

In 1781 werd hij lid van de Kamer van Koophandel. Tijdens de periode vanaf 1787 tot en met de Brabantse Omwenteling, weten we dat hij in 1790 werd ingelijfd in de pelotons georganiseerd door de Sint-Jorisgilde. Hij moet dus dezelfde eerder patriottische lijn als zijn vader gevolgd hebben en mee ingestaan hebben voor het handhaven van de openbare orde. Hoogstwaarschijnlijk behoorde hij tot het honderdtal vrijwilligers onder de leden van de Sint-Joris en Sint-Sebastiaansgilden die op 26 november 1790 naar Brabant trokken in een laatste wanhopige poging om de Oostenrijkers tegen te houden. Begin december waren de meeste van die vrijwilligers al terug in Brugge. Bij de terugkeer van de Oostenrijkers te Brugge, was François er niet bij. Hij keerde blijkbaar pas later terug. Op 11 november 1792 werd hij er voorgedragen als lid te worden van de Société Littéraire, op de dag dat de Fransen de stad Brugge innamen en in hun kielzog een aantal naar Frankrijk gevluchten, opnieuw in Brugge aankwamen. De Société Littéraire had zich in 1791 en 1792 opengesteld voor jonge Bruggelingen die duidelijk tot de Fransgezinde partij behoorden. Hij was duidelijk in de ban gekomen van de Franse revolutionaire ideeën. Einde 1792 trad François Van Praet op de voorgrond. Hij werd lid van het Genootschap der Vrienden van Eendragt, Vrijheijd en Gelijkheijd onder het nummer 48 en nam actief aan de "esbattementen" deel. Zo was hij o.m. op 1 december 1792 één van de vier ondertekenaars van een enthousiaste brief gericht aan de Parijse Club des Jacobins.

 

Het eerste vlugschrift dat door de pas aangekomen Franse commissarissen op 11 november werd uitgedeeld, werd bij zijn moeder,de weduwe Van Praet gedrukt. Op 13 november kwamen uit dezelfde persen nog andere drukwerken : een proclamatie van generaal Dumouriez en één van het "comité révolutionaire" van Malou-Riga. Er volgden er nog.

 

Heel kortstondig werd Van Praet tot "commissaris" van het Brugse Vrije aangesteld op 31 januari 1793, wat tot gevolg had dat hij in maart, samen met enkele van zijn collega's door de Fransen, bij hun aftocht, werd meegevoerd als gijzelaar, omdat de opgelegde oorlogsbelastingen niet waren betaald. Na enkele dagen kon hij ontsnappen. In tegenstelling tot zijn vrienden Valentin Jacoby, de Van Hueles en anderen hield Van Praet zich waarschijnlijk kalm tijdens de laatste Oostenrijkse periode (1793-94). Hij werd alvast niet vermeld bij de gevluchte of in het oog te houden"clubisten". Het feit dat de drukkerij weer gewoon werkte voor de besturen van Brugge en het Brugse Vrije, opnieuw bevolkt door trouwe Oostenrijkse ambtsedellieden, was hieraan wellicht niet vreemd. Vanaf juni 1794 werden onze gewesten definitief bij Frankrijk geannexeerd en openden zich nieuwe perspectieven voor Frans- en revolutiegezinde Bruggelingen.

 

Toen op 22 januari 1795 de eerste municipaliteit van Brugge en het Vrije werd aangesteld, behoorde Van Praet niet tot de dertig uitverkorenen, in tegenstelling tot een aantal andere vroegere "clubisten". Maar toen op 9 maart 1796 een nieuw en heel wat beperkter bestuur werd aangesteld was François Van Praet één van de zeven nieuwe bestuurders, vermeld als "libraire". In dit nieuw bestuur bevond Van Praet zich met enkele van de meest hevige pro-Franse Bruggelingen, waaronder François Goudeseune, Jean-Baptiste Goddyn senior, Jacques Hertebout en schilder Pieter Goddyn. Dit bestuur bleef aan tot in mei 1797. Het werd toen vervangen door een in maart verkozen bestuur, dat uit traditionele en conservatieve notabelen bestond. In november 1797 werd dit al te gematigd bevonden bestuur afgezet en vervangen door enkele militante revolutionairen. Op 20 april 1798 werd wéér een nieuw, ditmaal lichtjes gematigder bestuur aangesteld, en hiervan maakte François Van Praet opnieuw deel uit. Op 14 december 1799 werd hij zelfs voorzitter van de Brugse municipaliteit en bleef dit tot augustus 1800, wanneer opnieuw een nieuwe gemeenteraad werd aangesteld.

 

Ondertussen was François Van Praet aan een carrière in het departement van de Leie begonnen. Ook hier had het Directoire, na de staatsgreep van 4 september 1797, de gematigde leden van de departementale raad afgezet en ze vervangen door meer betrouwbare revolutiegezindten. De regeringscommissaris en vier van de vijf leden waren Fransen met als enige autochtoon François Van Praet, wat aantoonde hoezeer hij zich als een Fransgezinde had laten kennen. Tijdens de meest hevige revolutiejaren - de zogenaamde Beloken Tijd - vervulde François Van Praet een bestuursrol, zowel in het stadsbestuur als in het departementaal bestuur. Hij had ongetwijfeld mee de hand in de extreme uitwassen van het Directoire : de kerkvervolging, de verkoop van nationale goederen, de invoering van de conscriptie. De uit vijf leden bestaande prefectorale raad was een voorafbeelding van wat later de bestendige deputatie zou worden. Van Praet stond mee aan het hoofd van de departementale administratie (volgens beurtrol waren de vijf leden voor drie maanden voorzitter) en had mee de voogdij over alle ondergeschikte besturen. Hij bleef deze functie - als enige van de in 1797 benoemde raad - uitoefenen tot op het einde van het Frans keizerrijk in 1815.

 

Dat hij een "overlever" was werd nog duidelijker toen hij bij de overstap naar het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zijn functie behield en als "primus inter pares" zitting nam in het College der intendentie, de opvolger van de prefectorale raad. Hij bleef deze functie uitoefenen tot aan de omvorming tot College der gedeputeerde staten in juli 1816. Een delicaat moment stelde zich op 14 augustus 1815 toen de nieuwe grondwet moest worden goedgekeurd. Voor de traditionalistische notabelen was er geen twijfel : die "protestantse" grondwet kon niet door de beugel. Hetzelfde vonden de meeste progressieven en liberalen, zij het dan om net tegengestelde redenen. Zij achtten die grondwet te conservatief en onvoldoende de fundamentele vrijheden verzekerend. François Van Praet behoorde duidelijk tot de liberale Brugse notabelen, maar net als drie anderen onder hen vond hij dat, alles wel beschouwd die nieuwe grondwet meer positieve dan negatieve elementen bevatte, en stemde dus voor.

 

Na de hervorming tot "gedeputeerde staten", werd hij onderintendant (voorloper van de arrondissementscommissaris) in Veurne, om in 1818 dezelfde functie te bekleden in Brugge, tijdelijk zelfs met bevoegdheid over het kanton Torhout en het arrondissement Oostende. Hij bleef dit ambt uitoefenen tot in 1823. Hij was toen 64.

 

Naast zijn bezoldigde ambtenarenfunctie, bleef Van Praet zowel in de provincie als in de stad actief als raadslid. In 1817-1818 en van 1821 tot 1829 was hij lid van de provincieraad, van 1821 tot 1829 van de Brugse gemeenteraad en van 1820 tot 1830 ook van het kiescollege voor Brugge. Gelet op de middens waarin hij verkeerde, is het niet ongewoon dat hij in juli 1829 deel nam aan het "Constitutioneel Banket" dat in Brugge het eerste vertreksein gaf voor de anti-Hollandse opstand.

 

François was tweeënveertig toen hij, na een lang vrijgezellenleven, huwde met de zuster van zijn vriend Valentin Jacoby. Marie Petronella Jacoby was pas zevenentwintig. Het huwelijk vond plaats op 20 augustus 1801 en als getuigen traden, naast zijn broer Augustin, drie vrienden op : Valentin Jacoby, Louis-Philippe de Stappens de Harnes en Jean-Antoine Tailliu. Het paar ging Kuipersstraat E2-70 wonen, naast de drukkerij Van Praet. François Van Praet profiteerde ruim van de verkopen van "zwart goed" en kocht in totaal 103 hectaren aan, sommige daarvan samen met Jacoby, Joseph Van Huele en Jacques Devaux. In 1803 werd hij vermeld op de lijst van de 600 hoogst belaste inwoners van het Leiedepartement met een bedrag van 1087 fr. Toch werd hij onder het keizerrijk niet opgenomen in de Erewacht omwille van "la modestie de ses revenus". François Van Praet bleef trouw lid van de Société Littéraire waarvan hij van 1803 tot 1805 commissaris was. In 1819 werd hij zoals vele notabelen erelid van de Koninklijke Maatschappij van Vaderlandse Taal en Letterkunde. Hij werd evenwel geen lid van de meer militante Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, zoals men ook vruchteloos zijn naam zou zoeken bij de vrijmetselaarsloge La Réunion des Amis du Nord, waar hij nochtans heel wat geestesgenoten zou aangetroffen hebben.

 

In 1802 was hij getuige bij het huwelijk van zijn broer Augustin, samen met Valentin Jacoby, met de bekende Brugse Engelsman William Edwards en met de latere procureur-generaal Joseph De Stoop. In 1827 getuige was bij het huwelijk van zijn nichtje Anne-Marie Van Praet met de veelbelovende advocaat Paul Devaux, de zoon van zijn vroegere revolutiekompaan Jacques Devaux. Toen zijn vriend en schoonbroer Jacoby in 1811 overleed, ging hij mee de aangifte doen. François Van Praet overleed in zijn woning Sint-Jansplaats A2-48 op 5 april 1832. Hij was bijna drieënzeventig. Hij werd begraven op het Brugs kerkhof na een dienst eerste klas in de Sint-Walburgakerk (toen nog Sint-Donatianuskerk). Zijn echtgenote stierf in 1844. Het gezin bleef kinderloos.

 

François Van Praet was "jacobijns" in de revolutietijd en behoorde tot het deel van de nieuwe bourgeoisie dat zich zonder veel moeite aansloot bij de opeenvolgende Franse regimes en later (met wat meer moeite) bij het Verenigd Koninkrijk. Het is duidelijk dat hij één van de actieve "clubisten" en Fransgezinden was. Hij had oog voor de positieve aspecten die uit de beëindiging van het Ancien Regime waren voortgekomen, dan voor de autoritaire en reactionaire aspecten die het Keizerrijk en het Verenigd Koninkrijk kenmerkten.

 

In 1829-1830, te oud om zelf nog een actieve rol te spelen, was hij een overtuigd aanhanger van de anti-Hollandse houding en van de Belgische revolutie. Zijn neef Paul Devaux zou één van de voornaamste opstellers worden van de meest liberale grondwet die op dat ogenblik in Europa voorhanden was en die zonder twijfel aan de overtuiging van François Van Praet beantwoordde. François Van Praet nam nooit, althans niet ten persoonlijke titel, extreme posities in. Het is dan ook niet verwonderlijk dat men op 13 april 1818, bij zijn terugkeer naar Brugge, na een paar jaar werkzaamheid in Veurne, in de Gazette van Brugge kon lezen : "Met vreugd zien de Brugse ingezetenen in hun midden terugkeren een zo agtbaer ambtenaar."